Vechten tegen windmolens? Overwegingen bij een ridderorde

Door Maaike Koffeman, Radboud Universiteit Nijmegen

“Vroeger geloofde ik dat papa een ridder was en jij een prinses, maar nu blijk jij de ridder te zijn!” Deze opmerking van mijn zoon drukt goed uit hoe bijzonder het voelt om benoemd te worden tot Chevalier dans l’ordre des Palmes académiques. De feestelijke uitreiking vond op mijn verzoek plaats in Nijmegen, te midden van collega’s, studenten en bondgenoten in de strijd voor het talenonderwijs. Daarmee wilde ik onderstrepen dat ik deze onderscheiding beschouw als een beloning voor het werk dat ik samen met vele anderen doe. In zijn eentje is een ridder immers niets waard op het slagveld (wat is Don Quichotte zonder Sancho Panza?).

Ik zie deze onderscheiding ook als een publieke erkenning van het belang van onze mooie universitaire opleidingen Franse taal en cultuur. We kunnen zo’n steuntje in de rug goed gebruiken: in een context van dalende instroom en bezuinigingen is het lastig om die opleidingen overeind te houden. Daarom organiseerde ik rond de uitreiking het symposium Taal als kapitaal, waarmee ik een publiek statement wilde maken over het belang van ons vakgebied.

Want dat is een wezenlijke kwestie, waar met name onze studenten regelmatig mee worden geconfronteerd. Waarom zou je kiezen voor een studie Frans (of Duits, of Spaans)? Wat is zo’n diploma waard op de arbeidsmarkt, wat kan het je opleveren in termen van kennis, vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling – maar ook: carrièreperspectief? Bij deze bijzondere gelegenheid doe ik een poging om deze vragen vanuit mijn eigen ervaring te beantwoorden.

Twee herinneringen zich dringen zich op. De eerste speelt in 1987, het startjaar van de Kies Exact-campagne. Ik had een adviesgesprek met mijn wiskundeleraar over de vakkenkeuze. Nu gaf deze docent mij het gevoel dat ik slecht was in wiskunde, hoewel ik prima cijfers haalde. Dat kwam doordat er nogal wat briljante bèta’s in mijn klas zaten en hij liefst op hun niveau over wiskunde converseerde. Als je een vraag stelde, sprak hij denigrerend over “makkelijke havosommetjes”. Het was pedagogisch-didactisch niet sterk en ik kwam daartegen in opstand door wiskunde te laten vallen. De man was diep geschokt en voorspelde me dat ik een kansloze toekomst tegemoet ging. Ik heb daar vaak aan teruggedacht, vooral op momenten dat ik succes had in mijn loopbaan – en ik zou durven beweren dat mijn ridderorde zijn ongelijk onomstotelijk bewijst.

Enfin, ik koos zes talen en geschiedenis: een coherent en boeiend pakket voor iemand die niets liever deed dan lezen en nieuwe talen leren. Bij een literatuurles Engels gebeurde opnieuw iets dat veel impact had. De docent besprak Lord of the Flies van William Golding, een roman over kinderen die schipbreuk lijden en op een onbewoond eiland een eigen samenleving opbouwen. Dat is op zich al spannend genoeg, maar mijnheer Van den Brink legde de diepere betekenislagen van het verhaal bloot: onder de oppervlakte is het een commentaar op de geschiedenis van de mensheid, over de vraag of we intrinsiek morele wezens zijn. Wow! Dit was een ware epiphany. Dat je zo teksten kunt uitpluizen, erover kunt discussiëren, ervan kunt leren… Daar, op dat moment, werd de kiem gelegd voor mijn loopbaan als literatuurdocent.

Toen kwam het moment van de studiekeuze: ik wilde iets met taal en had interesse in het docentschap. Die combinatie leidde me naar de studie Franse Taal en Letterkunde. Mijn ouders legden mij geen strobreed in de weg: in ons gezin stond de cultuur van het woord centraal en werd je geacht een maatschappelijk zinvol bestaan te ambiëren in plaats van status en geld. Maar in de buitenwereld begon een andere wind te waaien. Initiatieven als Kies Exact versterkten het beeld dat de geesteswetenschappen minder prestigieus zijn dan bèta en techniek, dat taaltalent minder waard is dan een wiskundeknobbel, dat talenstudies niet intellectueel uitdagend zijn. De gevolgen zijn bekend: we lopen veel potentiële studenten mis vanwege deze eenzijdige beeldvorming. Vrijwel al onze studenten hebben weerstand ervaren tegen hun studiekeuze.

Het is daarom essentieel dat we een krachtig antwoord formuleren op de vraag naar de waarde van talenstudies. Dat heb ik geprobeerd te doen door het opzetten van een promotiecampagne, het oprichten van de Dag van de Franse taal, door te participeren in netwerken als de Visiegroep Buurtalen en Platform Frans en door naar buiten te treden als pleitbezorger van de talenstudies. Ik heb dus veel nagedacht over die vraag: wat is taal en cultuur waard, in ons persoonlijk leven, in de maatschappij en op de arbeidsmarkt? Om die goed te kunnen beantwoorden baseer ik me op de cultuursociologie van Pierre Bourdieu. Daarin vinden we het cruciale inzicht dat er naast economisch kapitaal ook andere kapitaalsoorten bestaan die van waarde zijn.

Cultureel kapitaal is het geheel aan kennis en vaardigheden die je verwerft door opvoeding en onderwijs: denk aan talenkennis en aan culturele bagage die je in staat stelt om mee te praten over kunst, literatuur, muziek en geschiedenis. Behalve dat dit je persoonlijke leven verrijkt, draagt cultureel kapitaal ook bij aan je succeskansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Het kan je ook letterlijk verder brengen: met kennis van taal en cultuur kun je in het buitenland reizen, werken of studeren, en echt contact leggen met de lokale bevolking. Op die manier kan cultureel kapitaal zich omzetten in sociaal kapitaal, in vriendschappen en netwerken.

Tijdens een recente bootreis door Frankrijk heb ik dat meermalen ervaren. Dankzij onze kennis van het Frans kregen wij toegang tot een hechte gemeenschap in de haven van Rouen, die ons met vereende krachten hielp om een boot te repareren. En ons culturele en sociale kapitaal converteerde zich vervolgens weer in keiharde euro’s doordat we met een paar telefoontjes in het Frans enorm op de brandstofkosten konden besparen. Ergo: die soft skills lijken misschien weinig tastbaar, maar ze kunnen hebben wel degelijk economische waarde. In algemenere zin is het belang van Franse en Duitse taalvaardigheid voor de Nederlandse economie evident; daarmee zijn vele miljarden euro’s gemoeid, zoals collega Twan Geerts onlangs weer aantoonde. Dat alleen al zou voldoende draagvlak moeten bieden voor het ondersteunen en promoten van deze vakgebieden.

Maar voor mij persoonlijk zit de winst van mijn talige en culturele vorming niet primair in de economische sfeer. Het vergroot mijn wereld op allerlei manieren: het geeft toegang tot werelden van schoonheid en verbeelding, het biedt intellectuele uitdaging en scherpt mijn kritische geest, het levert dierbare vriendschappen op die mijn blik verruimen. En niet te vergeten een interessante baan, waarin ik dagelijks mijn liefde voor het vak mag delen met enthousiaste studenten en collega’s. Daarbij neem ik graag voor lief dat dit in het huidige maatschappelijke klimaat relatief weinig status oplevert.

Daarmee kom ik op het concept symbolisch kapitaal. Die term gebruikt Bourdieu voor de specifieke vorm van erkenning die je binnen een bepaald veld kunt verwerven: voor een schrijver is dat bijvoorbeeld een literaire prijs, voor een wetenschapper een academische titel of positie. En zo mocht ik een van de meest prestigieuze onderscheidingen in mijn vakgebied ontvangst nemen. Ik voel me daardoor zeer vereerd, niet vanwege de eventuele geldelijke winst of promotiekansen, maar puur vanwege het symbolisch kapitaal dat dit oplevert binnen mijn vakgebied.

Don Quichotte vecht tegen windmolens.
Bron: thewildernessroad.wordpress.com

En daarmee zijn we weer terug bij het ridderschap. Als leerling van mijnheer Van den Brink kan ik het niet laten om dat concept uit te pluizen aan de hand van de beroemdste scène uit Don Quichotte van Miguel de Cervantes: het gevecht tegen de windmolens. Eerste observatie: het is wel een erg masculien beeld, niet meteen iets waarin ik mijzelf herken. Ik was dan ook verrast te ontdekken dat chevalier eigenlijk een genderneutrale term is; het woord chevalière betekent ‘zegelring’ en dus wordt ook een vrouwelijke ridder chevalier genoemd. Het is een wonderlijke, middeleeuws getinte vorm van inclusief taalgebruik.

En dan: hoe kunnen we deze scène interpreteren? Don Quichotte heeft grootse ambities die hij ontleent aan middeleeuwse ridderromans. Zijn gevecht tegen windmolens wordt soms gezien als metafoor voor een onzinnige onderneming. Is dat hoe we mijn strijd voor de talenstudies moeten zien? Als een kansloze missie gebaseerd op anachronistische idealen? Of is er een andere interpretatie mogelijk? Ja, zeg ik in navolging van mijn eminente collega William Marx (Un été avec Don Quichotte): de Man van La Mancha is niet zomaar een verward persoon, je kunt hem ook zien als iemand die ondanks alles blijft geloven in de kracht van de verbeelding en die trouw is aan zijn eigen waarden: “Ja,” zegt hij, ”ik ben misschien gek, maar uiteindelijk ben ik minder gek dan de maatschappij waarin we leven.” Zo’n ridder wil ik wel zijn.

Deze tekst is gebaseerd op de toespraak die ik hield tijdens het symposium voorafgaand aan de decoratieceremonie op 1 oktober 2024.

Bij de uitreiking van de Palmes académiques aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. V.l.n.r. Laurie-Anne Pecqueux (Institut Français NL), ambassadeur François Alabrune, Maaike Koffeman, CvB-voorzitter Daniël Wigboldus en François Croquette (Institut Français NL)