Taalrijk, kansrijk: meertaligheid in Vlaanderen

Door onderzoeker Eline Zenner (Katholieke Universiteit Leuven) en taalliefhebber en radiomaker Jan Hautekiet.

Bonjour, Flonflon, petit mouton. Elines kinderen leerden in de kleuterklas un bisou of un bravo voor ce petit mouton zingen. De Franstalige pop – enfin, het schaap – Flonflon zorgde via korte liedjes en toneeltjes voor een eerste initiatie Frans. Van zodra de kinderen in het vijfde leerjaar aanmeerden kregen ze ook ‘echte’ Franse les. Maatschappelijk gezien heeft het Frans, zeker in Vlaanderen, immers nog steeds voldoende prestige om een plaats in ons leerplichtonderwijs op te eisen. Het is een officiële landstaal in België, en een van de hoofdtalen van de Europese Unie.

Prestige: check? Dat blijkt toch ook uit de peiling ‘Frans in het basisonderwijs’ die de Vlaamse Overheid in 2017 deed bij meer dan 2000 Vlaamse leerlingen uit het zesde leerjaar. Meer dan zeven op tien van de bevraagde leerlingen vinden Frans belangrijk voor de toekomst. Wel koppelen de leerlingen het nut van Frans eerder aan contact met Franstaligen (86%) en reizen (71%) dan aan later geld verdienen (52%), ondanks de sterke positie van het Frans in Brussel, het werkplekwalhalla van de Vlaamse pendelaar. Naast prestige blijkt er bij jongeren dus in elk geval wel enige (toeristische) motivatie om de taal te leren. En toch blijkt uit de peiling dat de meeste leerlingen de eindtermen voor Frans in het basisonderwijs niet halen: waar nog ongeveer 70% van de bevraagden de eindtermen ‘luisteren’ beheerst aan het einde van de lagere school, is dat voor ‘lezen’ slechts 45% van de leerlingen. Minder rooskleurige bevindingen dus dan voor de Engelse taalvaardigheid van deze jonge leerlingen, die misschien wel anders gemeten werd, maar waarbij we toch ook niet mogen vergeten dat die taalvaardigheid extra muros werd verworven.

Dezelfde bevindingen duiken op in studies die de woordenschatkennis Frans en Engels wel rechtstreeks vergelijken. Een adviesrapport van de Vlaamse Onderwijsraad uit 2018 wijst ter verklaring van de tegenvallende peiling vooral richting ‘blootstelling’. België heeft dan wel drie landstalen, maar er is een relatieve isolatie van de talen in de taalgemeenschappen, Brussel even daargelaten. Volgens taalkundigen Ulrike Vogl en Matthias Hüning is het zo feitelijk mogelijk om als Nederlandstalige Belg door het leven te gaan zonder ooit persoonlijk een Franstalige Belg te hebben ontmoet. Zo zit het ook voor onze Vlaamse jongeren. Elke Peters en collega’s gingen in 2019 na hoe vaak leerlingen en studenten in Vlaanderen met het Frans en het Engels in contact komen buiten de school. Nauwelijks voor het Frans en, zoals we intussen wel weten, erg vaak voor het Engels.

Dat zit niet noodzakelijk iedereen lekker: het Frans verdient als landstaal en prestigetaal toch een plaats in ons repertoire, al was het maar om de positieve stereotypes over de Vlaamse meertaligheid niet te verliezen. In de zoektocht naar oplossingen voor het gebrek aan blootstelling kwam CLIL tevoorschijn. Content and Language Integrated Learning was al lang populair in Wallonië voor de eerste proefprojecten in Vlaanderen werden goedgekeurd. De methodiek houdt in dat een niet-taalvak, zoals geschiedenis of biologie, in een andere taal dan de standaardonderwijstaal wordt gegeven. In Vlaanderen mogen secundaire scholen 20% van het curriculum aanbieden in het Frans, het Duits en/of … het Engels. In een onderzoek van UCLL geven verschillende Vlaamse leerlingen de voorkeur aan Engelstalige CLIL, wanneer bijvoorbeeld gevraagd wordt waarom ze geen CLIL volgen in een school die enkel Franstalige CLIL aanbiedt. Gelijkaardige geluiden horen we aan de andere kant van de taalgrens: CLIL-leerlingen staan er op zich positief tegenover Nederlands leren, maar nog positiever tegenover het Engels. Over het Duits valt minder te zeggen, eenvoudigweg omdat het Duits naar verhouding een veel kleinere positie inneemt in CLIL, en ook in België zelf. CLIL biedt dus misschien niet de gouden oplossing, maar de intentie om gemotiveerde leerlingen meer aan het Frans bloot te stellen is er alvast.

Voor integratietalen zien we zeker in Vlaanderen vaak het tegenovergestelde. “Hoe meertaliger de maatschappij, hoe Nederlandstaliger ons onderwijs moet zijn,” poneerde minister van Onderwijs Ben Weyts enkele maanden terug nog. En die meertaligheid is er. Er worden in Vlaanderen natuurlijk nog een boel andere talen gesproken dan Nederlands, Frans, Engels en Duits. Volgens het Agentschap Opgroeien was in 2022 de taal tussen moeder en kind bij ongeveer een op drie geboortes in het Vlaamse Gewest niet het Nederlands. Frans is de meest gebruikte andere taal met ongeveer 7%, gevolgd door Arabisch (4%) en Turks (2%), en nog een boel andere. Net als elders in de wereld is meertaligheid dus troef, en vooral in de grote steden spreken veel kinderen thuis een taal die niet een officiële landstaal is, al dan niet naast het Nederlands. Ook kinderen die thuis enkel Nederlands spreken, zijn vaak ‘meertalig’, in de zin dat ze over verschillende registers of variëteiten van het Nederlands beschikken.

En hier zien we dan het belang van prestige opduiken. Een meertalig portfolio met daarin ook Arabisch en Turks wordt vandaag vaak geassocieerd met achterstand. Andere thuistalen worden daarbij gezien als een drempel die het leerproces in het Nederlands in de weg staat: elke minuut geen aanbod in het Nederlands is zogezegd een verloren minuut. Die thuistaal hoort evenwel bij wie kinderen zijn, en brengen ze mee naar school. Daar wordt hen vaak gevraagd om de taal aan de schoolpoort te parkeren, of toch zeker niet in de klas mee te brengen. Vaak gebeurt dat vanuit de beste intenties, met het oog op leren en integratie. Toch kunnen we ons zo enerzijds afvragen of we wel de meest optimale context creëren voor taalvaardigheid in het Nederlands, en anderzijds of we niet een kans mislopen om een krachtige generatie meertaligen af te leveren. Taalvaardig minstens in het Nederlands, in de thuistaal of -talen, in het Engels, en het Frans.

Of we hier een naïeve fabel schetsen, vragen we aan Steven Delarue (beleidsmedewerker taal en meertaligheid bij Onderwijscentrum Gent), Mariet Schiepers (directeur van het Leuvense Centrum voor Taal en Onderwijs) en Chloé Lybaert (docent NT2 aan UGent). Zeker niet, is het antwoord. “Taalrijk, kansrijk” is namelijk precies de slogan van het CTO, zegt Schiepers:

‘Taalrijk, kansrijk’ betekent voor ons in de eerste plaats dat wie de onderwijstaal, in dit geval het Nederlands, goed beheerst, meer kans heeft op succes in het onderwijs en later in de maatschappij. Deze link is veelvuldig aangetoond in onderzoek. Alle vakken worden immers in en via taal, dus weer het Nederlands, overgebracht. Niet alleen leren van taal dus maar ook in taal, en over taal. De vraag is in dit geval dan ook hoe de andere talige repertoires hierin ondersteunend kunnen zijn.

Als we naar een antwoord op die vraag peilen, wijzen de experts vier strategieën aan. Ten eerste maatschappelijke sensibilisering: negatieve stereotypes over talen tegengaan begint buiten de klas, maar ook in de klas kan sensibilisering aan bod komen. Leerkrachten kunnen bijvoorbeeld bewust voldoende platform geven aan de taalachtergrond van hun leerlingen, en dat mag zeker verder gaan dan een keertje samen tot drie leren tellen in het Turks. Kinderen verdienen de kans aan hun medeleerlingen te tonen hoe taalvaardig ook zij zijn.

Dat helpt meteen het tweede doel bereiken: het welbevinden en dus de motivatie van kinderen verhogen. Je hoeft geen masterdiploma in de pedagogie te hebben om in te zien dat een kind dat zich goed voelt in de klas, meer tot leren zal komen. Kinderen moeten voelen dat er iemand is die in hen gelooft, ook in hun talige vermogens, en dat hun thuistaal evenwaardig is aan die van anderen. Ten derde halen onze experts van hieruit ook het belang aan van meertalige rolmodellen: er staan te weinig leerkrachten voor de klas die de kinderen een realistisch meertalig toekomstbeeld voorhouden. Lukt het niet om die meertalige rolmodellen in de klas te zetten, dan is het advies om toch zeker de angst weg te nemen bij leerkrachten die voor een klas staan waar talen gebruikt worden die ze zelf niet beheersen. Dat kan helpen bij het laatste ingrediënt: ruimte inbouwen voor functioneel meertalig leren.

Functioneel meertalig leren is een manier om wat rek te zetten op het Vlaamse ‘taalbad Nederlands’, de expliciete en exclusieve focus op Nederlands-en-enkel-Nederlands in de klas. Bij functioneel meertalig leren krijgen kinderen de kans om hun eigen taal in te zetten om vakinhoud te ontsluiten, en moedigt de klasleerkracht dit ook actief aan. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld vaktermlijstjes maken in hun eigen taal met de Nederlandse termen in een tweede kolom. Toetsen worden in het Nederlands aangeboden zoals aan de rest van de klas, maar de leerlingen mogen die in de thuistaal aanvullen, of de leerkracht zorgt er bij groepswerk voor dat leerlingen samenzitten met taalgenoten om samen tot leren te komen. In haar doctoraat toonde Katelijne Jordens ook aan dat het bespreken van de opdracht in de eigen thuistaal ook kan leiden tot een grotere focus op de opdracht zelf en dat dit er zeker niet toe leidt dat de output niet in het Nederlands gebeurt.

Het belang van functioneel meertalig leren vinden we treffend geformuleerd in een UNESCO-rapport uit 2016: if you don’t understand, how can you learn? Onze experts benadrukken tegelijk dat we natuurlijk voorzichtig moeten zijn om de situatie niet rooskleuriger voor te doen dan ze is. Zeker in grootstedelijke context is de combinatie aan taalachtergronden soms moeilijk te navigeren. Leerkrachten die met goede wil de principes hierboven toe te passen, staan in klassen waar meer dan acht op tien van de leerlingen thuis geen Nederlands spreekt, en waar vaak meer dan tien verschillende talen binnen de schoolmuren te horen zijn. Een pasklare oplossing is er in zulke gevallen niet. Modellen zoals tweetalig onderwijs, die bijvoorbeeld in Zweden of Amerika gehanteerd worden, zijn door de grote diversiteit aan talen en het gebrek aan overheidssteun bij ons niet realistisch. Dogmatisch Nederlands-en-enkel-Nederlands als oplossing naar voren schuiven blijft tegelijk ook kortzichtig. Het risico bestaat dan immers dat er uiteindelijk geen van de talen succesvol wordt verworven. Meer succes zien de onderzoekers dus in meertalige rolmodellen die mee de motivatie voor het Nederlands hooghouden, die kinderen mee erkennen in hun eigen taalachtergrond, en die de ruimte geven die functioneel in te zetten om tot leren te komen. Zo wordt het misschien wel een én-én-verhaal en maken we wie taalrijk is ook kansrijk, en vice versa. Ultiem is het zo in de eerste plaats belangrijk, zegt Mariet Schiepers van het CTO, om een positief-talige grondhouding te stimuleren:

je creëert een veilige en uitdagende oefencontext waarbinnen leerlingen zin én durf voor taalleren ontwikkelen, waarbinnen fouten maken kan én mag en waarbinnen leerlingen al hun hulpbronnen mogen inzetten, zoals hun meertalig repertoire waar je als leerkracht positief tegenover staat.

Steven Delarue bevestigt, en benadrukt dat het zeker geen onoverkomelijke opdracht hoeft te zijn om ook met al die talen binnen de klasmuren om te gaan. Als Onderwijscentrum willen ze leerkrachten graag ondersteunen en manieren helpen te vinden om dat te doen.

Prestige, motivatie en blootstelling. De toelichting hierboven is zeker te beknopt om recht te doen aan de complexe thema’s die er aan bod komen. Wel staan ze ons toe om de vergelijking met het Engels te maken, en onze aparte omgang met de taal in de maatschappij en ons onderwijslandschap te illustreren. Het aanzuigeffect van de taal lijkt zo groot dat we ons zelfs tot slot toch ook even de vraag willen stellen: hoe sterk staat het Nederlands dan nog? Daarover snel meer!

Dit artikel verscheen eerder op Neerlandistiek.nl. Het is deel 5.5 in de reeks De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen, waarin Eline Zenner en Jan Hautekiet de toenemende invloed van het Engels in Vlaanderen onder de loep nemen.