Socioloog Rineke van Daalen breekt een lans voor de buurtalen Frans en Duits en beargumenteert waarom deze juist in het beroepsonderwijs steeds relevanter worden.
Zo ver is het al gekomen. Net als het beroep van timmerman moet ook de Franse taal alle zeilen bijzetten om leerlingen te verleiden. Nog niet zo lang geleden was Frans een prestigieuze taal, die kinderen graag leerden. Nu is het gedegradeerd tot een ‘exotische taal’, vergelijkbaar met Chinees.
De tegenstelling tussen kosmopolitisme en nationalisme is achterhaald. Kosmopolitisme is niet langer voorbehouden aan ‘de elite’ die meer op de wereld is gericht; nationalisme beperkt zich niet tot groepen die aan Nederland zijn gebonden en die zich bedreigd voelen door processen van internationalisering.
Er valt geen ontkomen aan – niemand, van hoog tot laag, van stad tot platteland kan zich aan processen van globalisering onttrekken. Op de markt schakelt de koopman even gemakkelijk van Nederlands naar Engels, in de speeltuin kom je alle talen van de wereld tegen. Veel organisaties zijn internationaal georiënteerd en dan gaat het niet alleen om universiteiten. In bedrijven zoals het interactieve museumbedrijf Bruns in Bergeijk gaan de elektriciens en de timmermannen hun installaties ter plekke plaatsen, in Turkije, Frankrijk, China. In een zadenveredelingsbedrijf als Bejo uit Warmenhuizen, met dependances en klanten over de hele wereld, hebben de medewerkers regelmatig te maken met collega’s uit andere landen, met andere talen. In al die contacten moeten zij zich kunnen redden. Dat is de achtergrond van pleidooien voor internationalisering, ook op het niveau van het middelbaar onderwijs (zie de folder Werelds MBO! De kracht van internationalisering (2016), uitgegeven door Ep-Nuffic).
In al die contacten met het buitenland is Engels de belangrijkste taal. In het onderwijs komt dat tot uitdrukking in de positie die het Engels als kernvak in het curriculum van het Voortgezet Onderwijs inneemt, naast Nederlands en Wiskunde. De plaats van Engels is zo onomstreden, dat leerlingen het niet of nauwelijks nog als ‘vreemde taal’ zien. Engels moet, het hoort er gewoon bij. Duits en zeker Frans zijn tot de exotische talen gaan behoren. Dat vormt een bron van zorgen en was de aanleiding om een Manifest buurtalen op te stellen, waarin de schrijvers meer ruimte vragen voor Frans en Duits in het voortgezet onderwijs, van vmbo tot vwo.
Een van de ondertekenaars is Marjolijn Voogel, die over de wankele positie van het Frans onlangs een proefschrift schreef: Bon Ton of Boring. De ontwikkeling van het Frans in onderwijs en uitgeverij in Nederland (2018). Ze laat zien dat de buurtalen hun vanzelfsprekendheid hebben verloren. Voor de overheid vormen ze niet langer een prioriteit, terwijl leerlingen er steeds minder vaak voor kiezen. Frans zou bijvoorbeeld moeilijk en saai zijn.
Maar de teruggang van de buurtalen contrasteert met de stijging van het aantal leerlingen dat aan uitwisselingsprogramma’s meedoet en dat stages in het buitenland loopt. Die stijging is er over de hele linie van het onderwijs, ook in het mbo waar een klein maar groeiend aantal leerlingen voor hun stage naar het buitenland gaat, bijna 6% (zie www.s-bb.nl). Het zijn vooral leerlingen in de sectoren Voedsel, Groen en Gastvrijheid, in de hoogste niveaus van het mbo – mbo-3 en -4 (www.nuffic.nl). In 2015-2016 waren het er 6385 en het is interessant om te zien naar welke landen ze gingen. De meesten kozen Spanje (26%); daarna volgen België (18%), Duitsland (16%), het Verenigd Koninkrijk (11%), Oostenrijk (7%), Curaçao (6%), Frankrijk (5%), Malta (5%), Suriname (2%), Verenigde Staten (2%). De winnaar blijkt niet een ‘buurtaal’ te zijn, maar wel een Europese taal die bijna als buurtaal is te beschouwen: het Spaans. Pas wanneer je de leerlingen optelt, die naar Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk gaan (28%), vormen de Frans- en Duitssprekende stagiaires een hoger percentage dan de Spaanssprekende.
In 2016 won het MBO College Centrum van het ROC in Amsterdam The Orange Carpet Award, een prijs die de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het onderwijs (NUFFIC) sinds 2009 uitreikte. Leerlingen van de opleiding Brood en Banket liepen drie weken stage in Lyon, bij Franse patissiers die bekend staan als de beste ter wereld. Ze kregen een diploma, onder andere van de Vereniging van Franse chocolatiers. In het filmpje ter ere van de prijsuitreiking hoor je hun ervaringen in het ‘chocoladeproject’. Ze vergelijken het Franse vakmanschap met wat ze in Nederland hebben geleerd. Een van hen vertelt enthousiast over de verfijning in de Franse chocolaterie en patisserie. ‘Er zit veel meer liefde in de patisserie’, zegt hij. ‘Natuurlijk konden zij geen Frans’, en hun Franse collega’s spraken ‘niet echt Engels’. Maar hun enthousiasme voor de patisserie verbond hen. ‘En dat was voor mij heel mooi om mee te maken dat de wereld van de patisserie helemaal niet zo groot is, en niet zo groot hoeft te zijn’. Bij de diploma-uitreiking hielden ze een speech in het Frans.
Het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar het zou kunnen dat ‘meer liefde in de patisserie’ ook te maken heeft met de waardering van de ambachten in Frankrijk, die hoger is dan in Nederland. Dat wordt bijvoorbeeld zichtbaar in de wedstrijden om de prestigieuze titel Un Des Meilleurs Ouvriers De France, die iedere drie of vier jaar onder auspiciën van het Ministerie van Onderwijs worden gehouden. Die titel werd al in 1925 ingesteld om meer erkenning voor de ambachten te vragen. Tweehonderd beroepsspecialisaties doen eraan mee, variërend van beroepen in de restauratie, het restaurantwezen, de mode, houtbewerking, landbouw, industrie. In Duitsland zijn er de vergelijkbare Meisterfeier, waar jonge ambachtslieden een ‘meesterdiploma’ kunnen verwerven.
Leerlingen hebben bij het kiezen van hun vakken eigen agenda’s. Ze kiezen wat gemakkelijk lijkt, ze zijn pragmatisch, en er is veel toeval in het spel. Een enthousiaste docent, een familielid in het buitenland, een vakantievriendje. In de propagandafilmpjes die ze voor de site Franszelfsprekend hebben gemaakt, gebruiken ze argumenten als: ‘boodschappen kunnen doen in Frankrijk’, ‘handig voor als je andere talen leert’, ‘een romantische taal’, ‘geschikt om Fransen te leren kennen’. En natuurlijk zijn er de praktische, meer beroepsgerichte argumenten (zie franszelfsprekend.nl).
Internationale stages worden niet genoemd, maar toegesneden op het beroepsonderwijs zouden ook die gebruikt kunnen worden om studenten te verleiden tot het leren van andere talen. Zeker wanneer vakmanschap in het buitenland iets anders heeft te bieden dan in Nederland, en nog prestigieuzer is bovendien. Op het vmbo zou daar dan wel op vooruit gelopen moeten worden. Docenten die daar werken zijn het best toegerust om te bedenken hoe dat kan, om te zoeken naar manieren om leerlingen en studenten het nut en plezier van vreemde talen aan den lijve te laten ondervinden.
Deze column is eerder verschenen op www.rinekevandaalen.nl.