Onlangs nodigden de Nederlandse ambassade en het Nouveau centre neérlandais te Parijs mij uit om een lezing te komen geven over de Nederlandse identiteit. De voertaal was Frans. Het leek me wel wat, maar ik twijfelde ook. Zou mijn 6 VWO Frans nog goed genoeg zijn? Toen ik voorzichtig voorstelde de lezing in het Engels te geven, wezen ze dat vriendelijk maar resoluut af. Daar kon geen sprake van zijn. En France, on parle français! Duidelijke taal.
Ik moest hieraan denken toen verschillende kranten schreven dat er nog maar één hoogleraar Franse letterkunde over is in Nederland: Alicia Montoya aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De landelijke instroom studenten is tot een dieptepunt gedaald en dat is zorgelijk. Specialisten op het terrein van de Franse taal en cultuur blijven immers heel hard nodig, bijvoorbeeld om historisch onderzoek te doen. Journalisten moeten Franstalige nieuwsbronnen kunnen duiden en Frankrijk is een belangrijke handelspartner. Zonder kennis van het Frans kun je trouwens ook de Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis niet begrijpen. Het Frans was lange tijd de lingua franca in hogere milieus. Toneelschrijvers als Molière, Corneille en Racine waren bepalend voor de zeventiende- en achttiende-eeuwse Nederlandse literatuur. Van Shakespeare had niemand nog gehoord.
De Nederlandse ambassade kwam met een elegante oplossing: ze koppelde mij aan een uitmuntende tolk-vertaler, Marianne de Susbielle. Zo volgde een van de meest gedenkwaardige avonden uit mijn academische bestaan. Ik deed het eerste deel van de lezing in het Frans. We hadden de uitspraak van tevoren geoefend. Daarna spraken we om de beurt: ik gaf eerst uitleg in het Nederlands en zij gaf vervolgens mijn woorden in het Frans weer. Zo hoorde ik voor het eerst hoe elegant Vondels poëzie in het Frans klinkt. Hoogtepunt was haar vertolking van de Amsterdamse dichter Jan Frederik Helmers. Helmers haatte de Fransen, in het bijzonder Napoleon, omdat die Nederland bij zijn keizerrijk had ingelijfd. Helmers’ ode aan Nederland klonk schitterend in het Frans en leverde een daverend applaus op van het publiek.
Tijdens de discussie vroeg een Fransman waarom het Engels zo dominant was op de Nederlandse universiteiten. Ik gaf een uiteenzetting over de eeuwenoude koopmansgeest van de Nederlanders, hun utilitaire omgang met taal en de economische drijfveren van instellingen om zo veel mogelijk buitenlandse studenten aan te trekken. Door het oprukkende Engels onderschatten we bovendien het belang van andere talen als het Frans en Duits. In de Franse vertaling klonk dit antwoord eloquent en gracieus.
Eenmaal terug op mijn eigen universiteit wachtte mij een aangename verrassing. Mijn favoriete koffiebar was overgegaan op Nederlandse in plaats van Engelse bebording. Studenten en medewerkers krijgen niet langer early bird discount maar vroege-vogelkorting. Wij zijn nu de enige universiteit van Nederland met een hoogleraar Franse letterkunde en vroege-vogelkorting. Dat stemt hoopvol.
Lotte Jensen (Radboud Universiteit Nijmegen)
Deze column is op 10 maart 2020 verschenen in De Volkskrant