Op 18 april 2021 overleed Leo van Maris op 86-jarige leeftijd. Leo was een veelzijdig man: niet alleen was hij als vertaler van Franse literatuur alom bekend en gewaardeerd, maar hij was ook, op een heel ander taalniveau, docent mondelinge taalvaardigheid. Vele Leidse studenten Frans hebben zijn colleges gevolgd in het Talenlaboratorium aan de Breestraat, waarvan hij nog enige tijd directeur-beheerder geweest is. En als secretaris was hij gedurende 25 jaar de drijvende kracht achter de Maatschappij van de Nederlandse Letterkunde.
Leo studeerde Franse taal- en letterkunde in Leiden van 1958 tot 1964. Met zijn kenmerkende humor wist Leo te vertellen hoe hij tot deze studiekeuze kwam, lang voordat er aan studievoorlichting gedaan werd. Na zijn eindexamen heeft hij alle Nederlandse universiteiten met een studie Frans aangeschreven om vervolgens op grond van de antwoorden voor Leiden te kiezen. Na zijn afstuderen was Leo in verschillende functies werkzaam aan de Leidse Letterenfaculteit, onder meer bij de Vakgroep Frans. Hij deed vanaf de jaren ’70 promotieonderzoek naar Félicien Rops, de geruchtmakende negentiende-eeuwse kunstenaar, die met zijn erotisch-morbide etsen het werk illustreerde van Baudelaire, Gautier, Verlaine en vele anderen. Dit onderzoek resulteerde in het proefschrift Félicien Rops over kunst, melancholie en perversiteit (De Arbeiderspers, 1982), met erudiete elegantie geschreven. Na zijn promotie legde hij zich toe op de vertaling van Franse literatuur, waarmee hij buiten de academische wereld bekendheid zou krijgen. In rap tempo volgden de vertalingen elkaar op, waarvan vele meermaals herdrukt werden. Als eerste verscheen het Dagboek (1985; acht drukken) van de gebroeders Goncourt in de prestigieuze reeks Privé-domein van De Arbeiderspers. Daarna zagen bij dezelfde uitgever en bij uitgeverij Atlas andere vertalingen het licht, achtereenvolgens: Jean-Jacques Rousseau, Overpeinzingen van een eenzame wandelaar (1994; twee drukken) en Bekentenissen (1996; drie drukken); Belle van Zuylen/Mme de Charrière, Brieven uit Neuchâtel (1997); en Stendhal, Lucien Leuwen (2007; vier drukken). De literaire recensies waren lovend. Over de Stendhal-vertaling schreef vertaalwetenschapper Ton Naaijkens dat dit beste vertaling uit het Frans was van het jaar 2007. Leo wist zijn vertaalkunst ook in te passen in zijn onderwijs. In zijn werkcollege Literair vertalen werkte hij met zijn studenten aan een drietal vertalingen, die kort daarna bij De Arbeiderspers verschenen: Frédéric Berthet, Daimler gaat weg (1990); Georges Perec, Een kunstkabinet: geschiedenis van een schilderij (1991); en Perec, Wat voor brommertje met verchroomd stuur achter op de binnenplaats? (1992). Hoewel hij wel eens mopperde dat dit gemeenschappelijke vertaalwerk hem veel tijd en energie kostte, was hij er stilzwijgend heel trots op.
Minder bekend bij Leo’s collega’s en studenten waren zijn publicaties die voortkwamen uit zijn vriendschappen met kunstenaars en literatoren. Reeds in 1974 publiceerde hij samen met Frans Montens het werk van twee bevriende Tsjechische kunstenaars: Jan Krejčí, Oldřich Kulhánek: overzicht van hun grafisch werk 1966-1974. Ook hield hij enkele lezingen over de in 2002 overleden Boudewijn Büch, met wie hij nauw bevriend was. Deze lezingen werden in bibliofiele uitgaven gedrukt.
In de jaren 80 kwam ook een ander aspect van Leo’s persoonlijkheid tot bloei: zijn ongeëvenaarde organisatietalent. Vanaf 1985 tot aan zijn pensionering was hij secretaris van de Leidse Opleiding Frans; vanaf 1986 tot 2010 was hij secretaris van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde; en van 1993 tot 2000 secretaris van het Genootschap Belle van Zuylen. Vooral zijn functie bij de Maatschappij maakte hem bekend in literair Nederland: iedereen die in die tijd, als schrijver, onderzoeker of uitgever, met Nederlandse literatuur bezig was, heeft wel eens met hem te maken gehad. Voor zijn verdiensten voor de Maatschappij werd hij in 2006 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In 2003 kreeg hij voor zijn verdiensten voor de Franse letterkunde een Franse onderscheiding: l’Ordre National du Mérite en grade de Chevalier.
Leo was ook een efficiënte en precieze tekstbezorger, met wie het goed samenwerken was. Samen met collega Evert van der Starre en ondergetekende publiceerde Leo een bloemlezing uit het werk van onze gemeenschappelijke promotor Sem Dresden, getiteld Het beste van Dresden (2005). Na het overlijden van Evert van der Starre redigeerden Leo, collega Yvette Went-Daoust en ik, diens boek Curiosités de Raymond Queneau (2006).
Wij zullen zijn eruditie en gevoel voor humor missen, maar vooral ook zijn betrokkenheid, die tegelijkertijd warm en oplossingsgericht was.
Prof. em. Paul J. Smith
Opleiding Frans, Universiteit Leiden