Liesbet van Zoonen, hoogleraar cultuursociologie aan de Erasmus Universiteit, schrijft in Ons Huis aan het Spoor niet zomaar over haar baanwachtershuisje in de Touraine, maar koppelt de levens van de vorige bewoners overtuigend aan de grote maatschappelijke omwentelingen van de 19e en 20e eeuw. Voor Platform Frans geeft ze een inkijkje in de achtergrond van haar boek.
Door Liesbet van Zoonen
Wie graag op zijn gemak door het Franse platteland rijdt, is ze ongetwijfeld tegengekomen: de spoorwachtershuisjes die in de negentiende eeuw met duizenden tegelijk zijn gebouwd om de overwegen van de gloednieuwe spoorwegen te bewaken. Ze huisvestten het nieuwe leger van spoorwerkers en hun vrouwen, die als gardes-barrières de taak kregen om de hekken tussen trein en wegverkeer dicht te houden. Ze gingen, tegengesteld aan vandaag de dag, alleen open als iemand wilde oversteken en bleven de rest van de tijd gesloten.

Mijn man en ik kochten in 1991 zo’n huisje als vakantieverblijf, voor een habbekrats. Er was geen stromend water en geen elektra; wel een goederentrein die twee keer per dag voorbij kwam. Terwijl wij het huis vernieuwden, takelde het spoor in hoog tempo af. De trein ontspoorde en kwam niet meer terug, de rails verroestten en werden in 2017 afgevoerd ten gunste van een fietspad. Dat einde riep bij ons een onontkoombare vraag naar het begin op. Hoe kwamen dat spoor en ons huis eigenlijk ooit precies op deze plek terecht, aan een verlaten zandweg aan de rand van een bos in Le Grand-Pressigny in het zuiden van de Touraine. Veel verkeer kan hier nooit zijn geweest.
Ik heb talloze uren doorgebracht in fysieke en digitale archieven, in oude kranten en boeken, met buren en notabelen om daar achter te komen. Toegegeven, ik zocht ook naar andere verhalen, over de vorige bewoners, over de dorpsgenoten op het oorlogsmoment, de intens smerige mestfabriek en de lokale kunstenaar. Die zijn allemaal in Ons Huis aan het Spoor terecht ekomen. Naar men zegt zijn ze grondig onderzocht en meeslepend opgeschreven. Voor Platform Frans richt ik mijn blik speciaal op de aanleg van het spoor omdat er achter de bekende geschiedschrijving over vooruitgang en ontsluiting van het platteland, die men op dit forum misschien wel kent, ook een ander, pijnlijker verhaal schuil gaat.

De uitvinders en aanjagers van het spoor zagen halverwege de negentiende eeuw in de trein hét middel waarmee het toen al leeglopende Franse platteland zou loskomen van zijn armoede en isolement. Boeren zouden hun vee en producten met groter gemak naarverder gelegen markten kunnen brengen en andersom makkelijker goede zaden en mest binnenhalen. Kleine ambachtslieden in de dorpen gaan door de trein waarschijnlijk meer en moderne materialen gebruiken. Overal stonden grootgrondbezitters, industriëlen, bestuurders en burgemeesters klaar om de trein naar hun gebied te halen. In ons departement, Indre-et-Loire, steggelden de afgevaardigden twintig jaar lang om het spoor langs hun eigen dorp te krijgen. Uiteindelijk, rond 1880, won onze burgemeester de bestuurlijke uitputtingsslag en kon de aanleg van de rails beginnen.
In ons dorp alleen al moesten bijna honderd families 220 stukken land verkopen om ruimte te maken voor de trein. De Franse staat onteigende ze ten behoeve van de compagnie Paris-Orleans. Voor het hele vijftig kilometer lange tracé moeten zo’n achthonderd aktes zijn opgesteld. Voor het hele landelijke netwerk dat destijds is gebouwd, ging het om tienduizenden documenten. De Franse spoorwegen werden niet alleen met ijzer gebouwd, maar ook met bergen papier.
En met een onvoorstelbare paarden- en mannenkracht. Het was loodzwaar en gevaarlijk werk om de grond af te graven en de rails te bevestigen. Bovendien ligt bij Grand-Pressigny overal ondoordringbare silex in de grond, de brokken vuursteen waaruit onze prehistorische voorouders hun gereedschap maakten. Het is me in de jaren dat we het huisje hebben dan ook nooit gelukt om zelfs maar een klein gat voor een plantje te graven. Maar de spoorwerkers bleven dag en nacht met hun pikhouwelen bezig totdat de bielzen en rails gelegd en vastgeschroefd konden worden. “Het Franse netwerk werd gebouwd op het ritme van het slopende werk van de mannen die aan de ellende van het platteland, de werkeloosheid van hun dorpen, de verveling en de zinloosheid van hun bestaan waren ontsnapt,” schrijft een spoorhistoricus. “Gedurende tien tot twintig jaar, is het een avontuur in een nieuwe en ruige wereld tussen mannen die niet alleen thee drinken…”.
Dat merkte de burgemeester van ons buurdorp Abilly ook toen er buiten zijn dorp een kamp voor de spoorwerkers werd opgeslagen. Op een avond in 1884 komen zes spoorwerkers het café naast de kerk binnen. Ze bestellen ruimschoots eten en drinken. Als het allemaal op is, gooit iemand van buiten een vuurbommetje door het raam. De gordijnen vatten vlam en de caféhouder die een ramp vreest, vraagt zijn klanten om te betalen en snel te vertrekken. In de beroering proberen de spoorwerkers er tussen uit te knijpen en de rekening achter te laten. De caféhouder en de te hulp gesnelde burgemeester raken ernstig gewond als ze hen proberen tegen te houden. De gendarmerie die uit het naburige dorp gehaald moet worden, komt te laat. Ze weet slechts één man te arresteren, de rest is allang terug naar de anonimiteit van het kampement. De burgemeester kan niet anders dan zijn ambtsgenoten in de dorpen waar het spoor nog moet komen te waarschuwen. De spoorwerkers komen boodschappen doen, eten en drinken, creëren dan chaos en gaan er vandoor.
De rust zal echter niet snel terugkeren in de dorpen langs het spoor, want niet lang nadat de arbeiders verder getrokken zijn, komt de trein zelf aandenderen. Schrijvers uit die tijd spreken over niets ontziende machines en zwarte rook: “monsters die bloemen van vuur verspreiden”, “wagens die as uitbraken”, “gorgonen die vuur over hun voeten stralen.” Wie de trein neemt, zo zeggen vooraanstaande doctoren in Parijs, loopt het risico op een gebroken rug of ademnood en bij vrouwen zou er zelfs kans zijn dat hun baarmoeder los schudt. De trein creëert daarmee ook een nieuwe vorm van angst: siderodromofobie, van het Griekse sidèros (ijzer), dromos (weg) en phobos (angst).
Als ik voor ons baanwachtershuis zit, met uitzicht op verstilde bossages en weilanden met een enkel schaap of paard erop, kan ik me daar van alles bij voorstellen. Franse plattelanders leefden in de 19e eeuw behoorlijk geïsoleerd: de wegen waren meestal onbegaanbaar, in het volgende dorp spraken de mensen een ander onverstaanbaar dialect, de dagen waren steeds hetzelfde al naar gelang het weer en de seizoenen. De grootste verandering kwam van een nieuw kind of kalf. Onheil werd met bijgeloof en bezweringen bestreden. Boeren bonden een talisman aan de hoorns van hun geiten en koeien om ze gezond te houden en strooiden zout in hun stallen om kwade geesten buiten te houden. Ze brachten paarden met koliek naar een ander dorp omdat ze anders niet beter zouden worden; en je kon beter niet vertellen hoeveel bijenkorven je had, want dan zouden de bijen doodgaan. Als er in die omstandigheden plotseling een groot zwart stalen rokend apparaat op wielen langs komt razen, kan je misschien niet anders denken dan dat de duivel zelf zijn toorn op je los komt laten.

Door de bril van het kleine leven van de dorpeling, waren die spoorwegen dus niet alleen een aanjager van negentiende-eeuwse vooruitgang en modernisering. Ze waren ook typisch voor het geweld waarmee de industriële revolutie door traditionele samenlevingen en verhoudingen is gedenderd. Was dat ten goede, heeft het Franse platteland echt van die trein geprofiteerd? Wie dat wil weten, kan in de volgende hoofdstukken van Ons Huis aan het Spoor terecht.
Ons Huis aan het Spoor. Een geschiedenis van landelijk Frankrijk is verkrijgbaar bij de boekhandel of online.
Nog meer informatie over de archieven, de omgeving, chansons over de garde-barrière en het spoor is te vinden in mijn blog: https://huisaanhetspoor.wordpress.com/