De mythe van Conrad Detrez

Door Peter Daerden, biograaf van Conrad Detrez

Elk jaar in november ontvouwt zich in het Parijse restaurant Drouant een merkwaardig tafereel. In twee privésalons delibereren verschillende jury’s gelijktijdig over de beste roman van het jaar. Eerst wordt de winnaar van de Goncourt uitgeroepen, een paar minuten daarna maakt de andere jury bekend wie de Renaudot heeft gewonnen.

De Renaudot werd in 1926 in het leven geroepen als een ‘corrrectie’ van de iets oudere Goncourt. In de literaire wereld geniet de Goncourt nog altijd de meeste weerklank, maar de Renaudot is bepaald geen troostprijs. Met Voyage au bout de la nuit van Louis-Ferdinand Céline staat een van de allergrootste klassiekers uit de Franse literatuur op de erelijst. Twee latere Nobelprijswinnaars, J.M.G. Le Clézio en Annie Ernaux, hebben de prijs behaald. Tot het rijtje nog levende laureaten behoren ook bekende namen als Philippe Claudel, Emmanuel Carrère, Amélie Nothomb en Sylvain Tesson.

Op 20 november 1978 zijn de prijsbeesten Vlaamser dan ooit. Patrick Modiano (Prix Goncourt voor Rue des Boutiques Obscures) is de zoon van een Antwerpse actrice die tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Parijs is verhuisd. Conrad Detrez (Prix Renaudot voor L’Herbe à brûler) is door een boerendochter uit Belgisch-Limburg op de wereld gezet. Modiano en Detrez hebben nog iets gemeen: ze zijn in zekere zin buitenstaanders. Ze herkennen zich niet in de modieuze maar hermetische nouveau roman die de Franse literatuur in een wurggreep houdt. Modiano is allergisch voor Franse breedsprakigheid en omarmt verstilling en intimiteit. Detrez, een fiere Waal, schrijft vanuit een poëtisch buikgevoel en put kracht uit een ostentatief on-Frans-zijn. Hij bezigt een Frans dat de meeste Fransen vreemd is, met veel barokke beelden en zinswendingen.

Op het Franse tv-journaal stellen ze ’s avonds hun boeken voor in opgenomen filmpjes. Modiano, drieëndertig jaar, timide en bescheiden als altijd, kijkt niet rechtstreeks in de lens en zoekt naar woorden, waarmee hij zacht en geciseleerd zijn poëtica wil uitdrukken. Hij heeft het over de zoektocht naar scherven uit onbekende verledens, over de rol van het onbetrouwbare geheugen. Onmiddellijk daarna komt in ribfluwelen jasje en losgeknoopt hemd de eenenveertigjarige Detrez in beeld. Het is zijn allereerste tv-optreden maar hij oogt zelfverzekerd, pratend in goed voorbereide volzinnen die hij met de slepende toon en het zangerige accent van de Luikenaar brengt. Een opvallende hangsnor die aan Günter Grass doet denken omrandt zijn bovenlip, te groot om voor elegant door te gaan. Zijn zachte en wat treurige, helderblauwe ogen verraden een melancholische inborst.

Voor Modiano betekent de Goncourt een definitieve bevestiging van zijn talent. En Detrez? Die wordt van een volstrekt onbekende Waal opeens een graag geziene schrijver in Frankrijk. Het Franse publiek zal hem omarmen, een beetje zoals in Nederland de Vlaamse schrijvers Hugo Claus en Louis Paul Boon (en later Tom Lanoye, Dimitri Verhulst en Erwin Mortier) aan de borst gedrukt worden: als taalexoten met een verfrissend anarchistisch kantje. Van L’Herbe à brûler zullen maar liefst driehonderdduizend exemplaren over de toonbank gaan. Op het hoogtepunt van zijn roem heeft Detrez meer dan een miljoen lezers, beweert hij niet zonder trots. Zonder op grote media-aandacht te steunen gaat zijn naam steeds vlotter over de tongen. Maar in eigen land blijft hij moeilijk liggen: Detrez durft Belgische mistoestanden aan te klagen, kant zich tegen het koningshuis, schoffeert de Vlaamse katholieken en heeft openlijk over homoseksualiteit geschreven – een vrijmoedigheid die veel Belgen nog niet gewoon zijn. In 1982 zal hij voorgoed de deur achter zich dichttrekken en vanaf dan als Fransman door het leven gaan.

Lang heeft Detrez niet kunnen genieten van zijn literaire status. Zijn vroege overlijden in de winter van 1985 – hij werd amper zevenenveertig jaar – liet een bijna gênante stilte na. De herinnering aan zijn werk en leven vervaagde razendsnel. Na een geheimtip kon ik in mijn studententijd, op het einde van de jaren 1990, de hand leggen op een tweedehandsexemplaar van Dor gras. Het sterk autobiografische boek bleek een subliem coming-­of-ageverhaal. Het boek dat Detrez in 1978 op basis van zijn leven schreef had zelfverheerlijkend kunnen zijn, een aangedikt relaas van zijn vermeende avonturen als handlanger van de guerrilla in Rio de Janeiro en São Paulo. De drie-eenheid marxisme, revolutie en Zuid-Amerika lag nog steeds goed in de jaren 1970, zeker in Frankrijk. Maar laat dat nu net zijn wat Detrez niet beoogde. De hoofdfiguur van zijn autobiografie is een antiheld die de lezer met zijn neus op de feiten drukt. Hoe nobel hun motieven ook waren, de revolutiemakers die Detrez beschrijft zijn sektarisch en wereldvreemd. De hele revolutie in Zuid-Amerika blijkt één grote mislukking op menselijk vlak te zijn geweest.

Hoe was het mogelijk dat dit bitterzoete, even zinnelijke als tragikomische meesterwerk twee decennia later van de aardbol verdwenen leek? Waarom behoorde de ‘Vlaming’ Detrez niet tot onze literaire canon? En vooral, hoe groot was het contrast geworden met Modiano! Die hield op 7 december 2014 in Stockholm – achter een katheder en schijnbaar nog even onwennig als in 1978 – zijn plechtige Nobelprijsrede.

Mijn biografie was voor een groot deel ingegeven door eigen nieuwsgierigheid, een zoektocht naar antwoorden op een lawine aan vragen en raadsels. Bovenal was het ook een poging tot eerherstel. Zoals Modiano zijn mistige personages ‘uit verre vergetelheid’ terughaalt, zo moest ook Detrez een tweede leven krijgen. Voor een deel is dat gelukt. ‘Peter Daerden verdient vijf sterren omdat hij het boeiende, nauwelijks na te vertellen leven en werk van Conrad Detrez in de schijnwerpers zet’, schreef De Standaard. ‘Ook naar het literaire oeuvre van Detrez word je als lezer steeds nieuwsgieriger’, vond Ger Groot. De reanimatie heeft plaatsgevonden, Detrez is van het infuus gehaald. Laat de herontdekking beginnen.

De biografie van Conrad Detrez is uitgegeven bij Standaard Uitgeverij.