De oer-Nederlandse traditie van meertaligheid

door Alisa van de Haar

Al sinds de middeleeuwen staan de bewoners van de lage landen bekend om hun indrukwekkende talenkennis. In reisverslagen uit voorgaande eeuwen uiten auteurs niet zelden hun bewondering voor de vaardigheid van de bevolking (mannen en vrouwen) om zich niet alleen in het Nederlands maar ook in het Frans, Duits en soms ook Italiaans uit te drukken. Maarten Luther verwees zelfs naar een populair spreekwoord over de Nederlandse meertaligheid: al zou je een Nederlander in een zak door Frankrijk en Italië dragen, bij thuiskomst zou hij beide talen vloeiend spreken.

Zestiende-eeuwse humanisten als Abraham Mylius en Johannes Goropius Becanus, die beargumenteerde dat het Nederlands van Antwerpen de beste en oudste taal ter wereld was, gingen actief op zoek naar een mogelijke oorzaak van de wonderlijke talenkennis van de Nederlanders (door Mylius ‘talensponzen’ genoemd). Ze concludeerden dat de Nederlandse taal zelf er een belangrijke rol in speelde. Het zou een gematigde taal zijn die haar sprekers in staat stelde om gemakkelijk de klanken van andere talen te leren en zonder accent uit te spreken.

Als regio die afhankelijk was van de handel en zeevaart was een uitgebreide talenkennis voor een deel van de bewoners van de lage landen simpelweg essentieel. Maar deze meertaligheid bracht, naar mijn mening, nog iets anders met zich mee. Het leren van een andere taal biedt tegelijkertijd inzicht in een andere cultuur, een andere manier van leven en denken. Het tolerantie-ideaal waar Nederlanders nog altijd bekend om staan lijkt onlosmakelijk verbonden te zijn met de traditie van meertaligheid, die een zekere openheid en interesse in de buitenwereld afdwingt.

Onlangs verscheen een veelbesproken studie van Education First waaruit bleek dat de kennis van het Engels in Nederland het beste was van alle niet-Engelstalige landen. Dit is natuurlijk geweldig nieuws, iets voor alle hardwerkende docenten Engels om ontzettend trots op te zijn. Helaas leeft onder veel mensen, onder wie leden van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de gedachte dat kennis van alleen Nederlands en Engels voldoende is voor een goedwerkende maatschappij. De auteurs van het rapport Onderwijs2032, dat de toekomstvisie voor het onderwijs bespreekt, zien niet in wat een enorm gemis het zou zijn als de andere talen, waaronder Frans en Duits maar natuurlijk ook Grieks, Latijn en Spaans, terzijde worden geschoven.

De argumenten voor een brede talenkennis zijn legio: ze worden keer op keer herhaald door de mensen die zich sterk maken voor de rol van onder andere het Frans en Duits in het middelbaar onderwijs. Wie alleen Engels spreekt zal zich op veel plaatsen in Frankrijk en Duitsland moeilijk verstaanbaar kunnen maken. Waar dit op persoonlijk niveau impact kan hebben op bijvoorbeeld carrièrekansen, heeft Nederland op het gebied van handel ook zeer veel te winnen bij een brede talenkennis. Het gebeurt verrassend vaak dat ik door vrienden uit het bedrijfsleven word gevraagd om Franse e-mails te controleren om professionele missers te voorkomen.

Nog belangrijker is het politieke veld. Samenwerking met onze buurlanden is juist in deze tijden van polarisering absoluut onmisbaar. Frans en Duits kunnen hier, naast het Engels, een belangrijke rol in spelen. Bovendien is de openheid en het vermogen om zich te verplaatsen in andere culturen die meertaligheid met zich meebrengt nu hard nodig. Laten we ons niet beperken tot het Angelsaksische kader, maar de veelheid aan visies en invalshoeken die door meertaligheid mogelijk worden gemaakt beschermen. Een brede talenkennis is al sinds eeuwen een bepalend onderdeel van het Nederlanderschap, een traditie die het verdient om te worden beschermd.

Deze column is eerder verschenen op www.neerlandistiek.nl