Op zoek naar een middeleeuwse auteur in Parijs

Op 1 september 2021 ben ik als 20e laureaat van de Prix de Paris naar Parijs vertrokken. Hierdoor heb ik de kans gekregen om het onderzoek van mijn masterscriptie voort te zetten, me te oriënteren met betrekking tot studie en loopbaan, maar belangrijker is misschien wel dat ik een jaar lang mag wonen en ronddwalen in Parijs, de hoofdstad van het land waarvan ik met heel veel plezier de taal en cultuur heb mogen bestuderen tijdens mijn bachelor Frans aan de Universiteit Utrecht. Na mijn bachelor kwam ik terecht bij de master Europese Letterkunde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Dankzij prof. dr. Alicia Montoya heb ik zowel mijn passie voor het Frans als mijn ietwat vreemde fascinatie voor Middeleeuwse teksten kunnen combineren in een onderzoekstutorial over Le Roman de Ponthus et Sidoine. Ik had toen nooit durven denken dat dit zou resulteren in een masterscriptie en mijn kandidaatstelling voor de Prix de Paris.

Ik kan me voorstellen dat het fenomeen van Le Roman de Ponthus et Sidoine misschien enige uitleg behoeft. Ponthus et Sidoine is een typische Franse ridderroman over twee geliefden van wie het geluk enorm op de proef wordt gesteld door jaloerse vijanden van Ponthus. Men verwacht dat het aan het eind van de 14e of het begin van de 15e eeuw geschreven is. Het is een anonieme roman, hetgeen niet bijzonder is voor een Middeleeuws werk, maar toch is het auteurschap van Ponthus et Sidoine het onderwerp geweest van een debat dat plaatsvond van 1854 tot 1997. In deze periode zijn veel hypothesen aangevoerd waaronder het idee dat Geoffreoy de la Tour Landry de auteur zou zijn geweest. Door middel van close-reading concludeerden onderzoekers dat zijn educatief werk Le Livre du Chevalier de la Tour Landry pour l’enseignement de ses filles overeenkomsten vertoont met Ponthus et Sidoine. Geen enkele hypothese was echt overtuigend en aangezien het onderzoek zich sinds 1997 in een impasse bevond, wilde ik een nieuwe aanpak proberen om het auteurschap te onderzoeken.

Dit bracht me bij het onderzoeksveld van de digitale stylometrie waarin de schrijfstijl van (literaire) teksten kwantitatief wordt geanalyseerd door middel van computers. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er een overzicht geven wordt van de meest gebruikte woorden in een tekst of dat er in verschillende teksten naar bepaalde patronen wordt gezocht die laten zien dat twee of meerdere teksten heel erg op elkaar lijken of juist verschillen. In het geval van Ponthus et Sidoine zou het auteurschap door middel van digitale stylometrie kunnen worden bestudeerd dankzij dat wat men de ‘styloom hypothese’ noemt, het idee dat iedereen taal op zijn eigen, unieke manier gebruikt en dat de schrijfstijl van een individu zelfs gezien zou kunnen worden als een soort stilistische vingerafdruk. Dit betekent dat mensen herkend zouden kunnen worden aan hun schrijfstijl en dat herleid kan worden of twee teksten door dezelfde persoon geschreven zijn. Deze stilistische vingerafdruk zou voortkomen uit het gebruik van functiewoorden zoals lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden. Uit onderzoek blijkt dat deze woorden met enkel een grammaticale betekenis veel minder bewust worden gebruikt dan bijvoorbeeld zelfstandige naamwoorden of bijvoeglijke naamwoorden. Ze vallen minder op en worden hierdoor minder snel geplagieerd. Onderzoek naar het gebruik van functiewoorden lijkt dus perspectief te bieden in de zoektocht naar auteurs van teksten die tot nu toe anoniem zijn gebleven.

Mijn onderzoek naar het auteurschap van Ponthus et Sidoine gaat verder dan de vraag of Geoffreoy de la Tour Landry de auteur is. Het brengt fundamentelere vragen met zich mee als wat betekent ‘auteurschap’ in de context van een Middeleeuws werk? Hoe kunnen moderne technieken bijdragen aan (boek)historisch onderzoek en hoe kunnen deze technieken met oud bronnenmateriaal gecombineerd worden? Tijdens mijn onderzoekstutorial en scriptie had ik immers in kaart gebracht wat mogelijke obstakels zouden zijn. Het klonk natuurlijk fantastisch om een Middeleeuwse tekst te analyseren door middel van een computer, maar de praktijk bleek een stuk ingewikkelder te zijn. In mijn enthousiasme was ik even vergeten dat een computer helemaal niets kan met een foto van de tekst uit een Middeleeuws manuscript en dat deze dus eerst ontcijferd, gedigitaliseerd en doorzoekbaar moet worden gemaakt alvorens deze gelezen kan worden door een computer.

Fragment uit manuscript P1. Parijs, BnF, NAF, 11676, f.16v

Ik ontdekte dat het voor mijn onderzoek waardevol zou zijn om aan de slag te gegaan met het specifieke manuscript P1 dat behoort tot de 23 bekende en bruikbare manuscripten van Ponthus et Sidoine. Het is een van de oudste exemplaren en vertoont verschillen met de andere 22. Onderzoekers stellen de vraag of het isolement van dit manuscript toegerekend moet worden aan het werk van een kopiist of van een zekere auteur. Helaas lag dit manuscript in Parijs en was het kader van mijn masterscriptie te klein om het nader te bestuderen.

In deze periode zag ik de advertentie voor de Prix de Paris en ik realiseerde me dat dit de uitgelezen kans zou zijn om mijn scriptieonderzoek voort te zetten. Ik ontdekte dat de École nationale des Chartes in Parijs gespecialiseerd is in het gebruiken van moderne technieken in (boek)historisch onderzoek. Bovendien zou ik hier vaardigheden kunnen leren die ik nodig had om het manuscript te kunnen bestuderen. De afgelopen maanden heb ik hier vakken in codicologie, paleografie, middeleeuwse dialectologie, middel-Frans en computationele filologie gevolgd en ik ben ondertussen begonnen aan het ontcijferen van het manuscript P1.

Fragment uit Ponthus et la belle Sidoine, Lyon, Guillaume le Roy [c. 1483-1487]. Chantilly, Musée Condé, IV-G-027, f. A1V

Ondanks deze mooie kansen merkte ik aan het begin van mijn verblijf dat het nog niet vanzelfsprekend was dat mijn enthousiaste studie- en onderzoeksplannen door zouden gaan. De inschrijving aan een hogere onderwijsinstelling liet langer op zich wachten dan gepland, wat lastig was. Belangrijk was om steeds te kijken naar wat wel kon. Hierdoor heb ik de kans gekregen om onder begeleiding van Francesco Montorsi en Helwi Blom opnieuw mee te werken aan ‘Projet Nourry’, een onderzoeksproject aan de Université Lumière Lyon 2 over de zestiende-eeuwse boekdrukker Claude Nourry uit Lyon. In het kader van deze stage mocht ik in kaart brengen welke 16e -eeuwse boekdrukken bestaan in Lyon, Parijs en Genève van Ponthus et Sidoine. Hierdoor heb ik hele mooie bibliotheken bezocht en de roman op een hele nieuwe manier bestudeerd. Dankzij de vrijheid van de Prix de Paris kon ik deze kans pakken. Ook heb ik toch stappen kunnen zetten in mijn onderzoek en ben ik iedere dag nog dankbaar dat ik gewoon een jaar in Parijs mag leven. Naast het academische aspect is de Prix de Paris dan ook vooral een jaar van persoonlijke ontwikkeling. Ik zou alle (bijna) afgestudeerde masterstudenten die een passie hebben voor de Franse taal en cultuur willen aanmoedigen om de stap toch te wagen en zo misschien vanaf september 2022 als 21e laureaat Parijs te mogen ontdekken.

Laurie Hoeben, laureaat Prix de Paris