Van Guinee naar Utrecht: hoe collectivistische waarden botsen met een individualistische samenleving
door Oumar Barry, alumnus Interculturele Communicatie, Universiteit Utrecht

Voor mijn masterscriptie, getiteld Le travail, on le fait pour soi de toute façon, la participation, c’est se soutenir les uns les autres, onderzocht ik de integratie en participatie van de Nederlands-Guineese gemeenschap in Utrecht, met speciale aandacht voor de rol van collectivistische waarden in de Guinese cultuur. De combinatie van mijn persoonlijke en academische achtergrond met mijn passie voor interculturele communicatie en inclusie maakte dit boeiende onderzoek mogelijk.
Laten we bij het begin beginnen. Ik ben geboren in Guinee, een land waar hoop zich verschuilt achter bergen van wanhoop. Een plek waar dromen vaak verdampen onder de brandende zon van de realiteit. Waar onderwijs geen recht is, maar een privilege. Mijn toekomst was al uitgestippeld door mijn familie. De Koran en de sharia waren de enige paden die ik mocht bewandelen. Dus dat deed ik. Ik leerde de Koran uit mijn hoofd, voltooide een islamitische middelbare school en behaalde een universitaire bachelor in Taalwetenschap en Islamitische Cultuur. Maar toen ik mijn master wilde beginnen, moest ik vluchten.
Nederland had ik nooit als bestemming overwogen. Het was een onbekende wereld, ver weg en bijna onbereikbaar. Maar het lot bracht me hier, en Nederland gaf me de kans om opnieuw geboren te worden. Dat ging niet zonder strijd. Zes jaar lang was ik ongedocumenteerd, een schaduw tussen de mensen, een naam zonder rechten. Toch leerde ik veerkracht te vinden in deze kwetsbaarheid en hoop in deze chaos.
Eind 2015 kreeg ik eindelijk het recht om in Nederland te blijven. De paradox was onmiskenbaar: eerst had ik geen rechten en geen plichten, en toen kreeg ik ze allemaal – zelfs die waar ik nog nooit van had gehoord. En toen kwam dat ene woord: integratie. Voor velen betekent dit woord een verplichting, maar zo heb ik het nooit ervaren. Ik wilde van harte integreren in mijn nieuwe thuisland. Voor mij betekende ‘integreren’ een verrijking – zowel voor mezelf als voor de Nederlandse samenleving.
Ik wilde studeren, mijn dromen najagen. Maar toen ik me inschreef voor een bachelor aan de Hogeschool Utrecht, kreeg ik van de gemeente te horen: “Dat kan niet. Je bent te oud voor een vierjarige studie, en er is geen financiering.” Maar ik was niet gekomen om te horen wat er niet kon. Dus onderhandelde ik: “Geef me één jaar. Als ik dat red, zal ik de rest van mijn studie zelf bekostigen.” En wonder boven wonder: ik kreeg die kans.
Na het eerste jaar van mijn bachelor Docent Frans vond ik een baan als docent op een middelbare school in Utrecht. Drie jaar lang gaf ik met plezier les, terwijl ik mijn studie binnen de gestelde tijd afrondde. Maar zelfs daarna was mijn honger naar kennis nog lang niet gestild. Ik begon aan een premaster aan de Universiteit Utrecht en startte daarna de master Interculturele Communicatie.
Ik herinner me nog goed hoe mijn docent Marie Steffens reageerde toen ik haar aan het begin van mijn premaster vertelde dat ik wilde promoveren: “Mooi plan, maar focus nu eerst op je premaster.” Dat advies volgde ik op, maar zodra ik mijn premaster had afgerond, herinnerde ik haar weer aan mijn ambitie. Deze keer legde ze me alles uit over het promotietraject en bood ze haar ondersteuning aan. Samen bedachten we het idee voor mijn afstudeeronderzoek.
In de tijd dat ik ongedocumenteerd in Nederland verbleef, zag ik hoe de mensen om me heen ook worstelden met hun persoonlijke situaties. Sommigen bleven nog langer dan ik vastzitten in aanvraagprocedures en bezwaren. Degenen die uiteindelijk een verblijfsvergunning kregen, stonden allemaal voor de taak om te integreren in Nederland. Wat me opviel, was dat veel mensen uit mijn eigen gemeenschap het erg moeilijk vonden om zich hier thuis te voelen. De taal, de cultuur, de normen en waarden, ze staan allemaal zo ver af van die van “ons”. Ik vroeg me vaak af: waarom lukt het veel van deze mensen niet om te gedijen in een land waar de kansen om te slagen voor het oprapen liggen?
Nu was het mijn tijd om iets terug te doen. Mijn missie werd helder: ik wilde de “vergeten gemeenschappen” ondersteunen, mensen die onder de radar blijven en tussen wal en schip van de Nederlandse samenleving vallen. Via de gemeentepolitiek kreeg ik de kans om mijn onderzoeksplannen te bespreken. Ik benaderde raadsleden en mijn eigen politieke partij, waar ik toen als fractiemedewerker werkte. Mijn stage werd goedgekeurd, en mijn onderzoek kon beginnen.
Nu het onderzoek
Het onderzoek begon, en meteen werd ik geconfronteerd met een realiteit die ik niet had verwacht. De gemeenschap die ik wilde bestuderen, had een diepe afkeer van wetenschappelijk onderzoek. De interviews die ik voor ogen had, riepen bij hen herinneringen op aan een verleden dat ze liever achter zich lieten: de eindeloze onzekerheid van het asielproces, de jaren van illegaliteit, het wachten zonder garanties.
En ik? Ik was niet langer een van hen. Mijn jaren als voorzitter van de Guinese vereniging, mijn kennis van de Koran, ons gedeelde verleden, het woog niet op tegen hun nieuwe beeld van mij. Ik was een politicus geworden, en in hun ogen betekende dat: iemand die niet te vertrouwen is. “Je bent geen Guineeër meer,” zeiden ze. “Je hoort niet meer bij ons.” Pijn. Twijfel. Kon ik dit onderzoek laten slagen als mijn eigen gemeenschap mij niet langer als een van hen zag? Zelfs de Afrikaanse vereniging in de stad weigerde mij te helpen. Maar ik wist waarom ik dit deed, ook al wisten zij het niet.
Ik besloot door te zetten. Eerst probeerde ik het via naasten en vrienden, maar de meesten wilden niet meedoen. Toch waren er enkelen die mijn missie begrepen. Sommigen gingen zelfs verder: ze boden aan om namens mij mensen te werven voor het onderzoek. Uit 113 telefoongesprekken kreeg ik uiteindelijk 21 respondenten voor de enquêtes en 6 voor interviews. Maar daarmee was de uitdaging niet voorbij.
Tussen wetenschap en realiteit
De taal van de wetenschap, met haar multiplechoicevragen en Likertschalen, was voor velen abstract en ongrijpbaar. In de praktijk betekende dat: ik kon geen standaard enquêtes sturen en ingevulde formulieren terugverwachten. Elk gesprek moest persoonlijk plaatsvinden. Zelfs tijdens het invullen van de vragenlijsten merkte ik dat veel respondenten de vragen niet volledig begrepen. Niet alleen de taal was een barrière, maar ook de interpretatie van concepten.
Een letterlijke vertaling van “participatie” is erg moeilijk in het Fulani, een van de talen die in Guinee wordem gesproken. Het dichtst in de buurt komt het woord Diokere Indham, maar dit woord betekent zoveel meer. Het staat voor opkomen voor je familie, je gemeenschap ondersteunen, bijspringen als een kennis ziek is of in geldnood zit, en dat alles met respect voor en vanuit het perspectief van religie. “Participatie gaat over elkaar helpen,” zeiden sommige mensen die ik interviewde. “Werk doe je toch vooral voor jezelf.”
Wat in Nederland wordt gezien als “meedoen in de samenleving”, werd door de mensen die ik interviewde heel anders geïnterpreteerd. Het woord “participatie” alleen al bleek binnen deze context moeilijk te onderzoeken. De aspecten van het Nederlandse individualisme, waar we zo aan gewend zijn dat we niet eens meer bedenken dat dit voor anderen niet de norm is, werden door de Guinese gemeenschap afgedaan als egocentrisme.
Hier, in deze woorden, lag de kern van de uitdaging, niet alleen voor deze gemeenschap, maar voor de Nederlandse samenleving als geheel. De verwachtingen waren onduidelijk. Wat betekent participatie voor henzelf? Wat verwacht de samenleving van hen? Hoe konden deze beelden samenvloeien? Mijn centrale onderzoeksvraag werd daardoor nog relevanter: “Welke factoren zijn geassocieerd met de mate van participatie van de leden van de Nederlands-Guinese gemeenschap in Utrecht?”
Maar ik kon mijn in Nederland verworven wetenschappelijke kaders niet zomaar op hen projecteren. Ik moest hun wereldbeeld vertalen en het “gat” tussen hun referentiekaders en de Nederlandse overbruggen. Cultuur, religie, traditie en collectivisme, dit zijn de fundamenten waarop hun samenleving rust. Hierdoor veranderde mijn aanpak. Ik liet de wetenschappelijke definities los en sprak hun taal. Onze taal. Participatie werd een kwestie van burgerschap. Niet alleen een goede burger zijn, maar ook een goede moslim.
Toen ontstond een nieuwe vraag: “Hoe kunnen deze twee culturele systemen op een constructieve manier samenkomen?” Deze verschuiving veranderde alles. Ik begon de wereld anders te zien: niet in zwart-wit, maar in schakeringen van betekenis. Dit perspectief gaf mijn onderzoek een nieuwe diepgang en verrijkte mijn analyse.
De resultaten
Mijn onderzoek liet de multifactorialiteit van integratie duidelijk zien. Enkele concrete resultaten waren:
- Sterke interne banden: De gemeenschap kent een diepe onderlinge solidariteit. Dit biedt steun en bescherming, maar vergroot ook de neiging om zich af te zonderen van de bredere Nederlandse samenleving.
- Een belangrijke rol voor religie: Regelmatige bezoeken aan gebedshuizen versterkten onderlinge saamhorigheid en hingen bovendien sterk samen met sociale en politieke participatie.
- Verbondenheid met het land van herkomst: Respondenten die zich nog sterk verbonden voelden met Guinee, waren minder geneigd om deel te nemen aan maatschappelijke en politieke processen in Nederland. Sommigen waren zelfs actiever in de politiek van hun thuisland dan in hun woonplaats.
- Economische barrières: Financiële kwetsbaarheid maakt het moeilijk om buiten de gemeenschap actief deel te nemen.
- Taalbarrière: Beperkte taalvaardigheid beperkt het contact met mensen buiten de eigen gemeenschap.
- Generatiekloof: Waar eerste generatie migranten vaak nog sterke banden met de eigen gemeenschap onderhouden, balanceren jongeren die in Nederland zijn opgegroeid tussen de collectivistische verwachtingen van hun ouders en hun eigen leven in een individualistische maatschappij.
Deze bevindingen toonden aan dat cultuur een essentiële rol speelt in integratieprocessen. Ze benadrukten de noodzaak van beleid dat verder kijkt dan taalcursussen en economische zelfredzaamheid, en ruimte maakt voor culturele sensitiviteit en sociale inclusie.
Van wetenschap naar actie
Mijn onderzoek mocht geen academische exercitie blijven. Het moest een tastbare impact hebben. Samen met mijn fractie in de Utrechtse gemeenteraad diende ik een motie in om mijn bevindingen te vertalen naar beleid. Deze motie richtte zich op het versterken van culturele inclusie voor vergeten migrantengemeenschappen. De motie had als doel om deze gemeenschappen structureel te betrekken bij het cultuurbeleid en hen beter te ondersteunen in hun deelname aan culturele initiatieven. Hierbij werd specifiek gekeken naar manieren om:
- Het aanvragen van subsidies te vergemakkelijken.
- Taalcursussen toegankelijker te maken.
- Interculturele dialoog te stimuleren.
- Culturele regelingen beter af te stemmen op de behoeften van deze groepen.
Een missie voor de toekomst
Mijn reis van migrant tot onderzoeker heeft mij één ding geleerd: inclusie begint met erkenning. Erkenning van andere culturen en de normen en waarden die hierin bestaan. Het zichtbaar maken van gemeenschappen zoals de Nederlands-Guinese gemeenschap is niet alleen een kwestie van rechtvaardigheid, het is een noodzakelijke stap naar een inclusieve samenleving.
Mijn scriptie is geen eindpunt, maar een begin. Een uitnodiging om verder te kijken dan cijfers en statistieken, om mensen te zien en hun verhalen te horen. Daarom zet ik mijn onderzoek voort in een promotietraject, waarin ik de participatie, integratie en identiteitsvorming van de bredere West-Afrikaanse gemeenschap in Nederland bestudeer.
Ik dank mijn begeleider, Dr. Marie Steffens, hartelijk voor haar onmisbare steun en Platform Frans voor de erkenning van mijn werk in de vorm van een scriptieprijs, en ik hoop dat mijn verhaal anderen inspireert om te blijven pleiten voor een toekomst waarin niemand wordt vergeten.